Van ijzeroer en biestemelk.

De Vereniging voor Oudheidkunde in Lichtenvoorde heeft haar jaarvergadering op 28 maart 2012 gehouden. Naast de gebruikelijke agendapunten die vlot werden behandeld, is het bestuur versterkt met Marcel van den Hoven, die zich voornamelijk gaat bezighouden met de inhoud en vormgeving van het blad “de Lichte Voorde” en met het bijhouden van de website die in de steigers staat. De website is voor een deel al te bekijken, toets daarvoor www.oudheidkundelichtenvoorde.nl . Tevens is het bestuur gemachtigd een onderzoek te doen naar het verkrijgen van de ANBI-status   teneinde de aftrekmogelijkheden die de fiscus biedt ten aanzien van giften en schenkingen, beter te benutten.

Het tweede deel van de avond werd verzorgd door dr. Everhard Jans, oud medewerker van het van Deinse Instituut in Enschede. Het onderwerp was “Landelijke Bouwkunst in Oost Nederland”De lezing met lichtbeelden leidde de aanwezigen langs oude boerderijen, veerhuizen, schuren en korenspiekers in Drente, Twente, Münsterland en uiteraard in de Achterhoek en de Liemers.

De heer Jans werd ingeleid met een lofdicht op zijn vader, Jan Jans, die zich ook hard maakte voor het bewaren van oude bouwkundige waarden. Het gedicht is  door Johanna van Buuren in 1953 gemaakt.

Everhard Jans liet,  diverse bouwkundige aspecten de revue passeren. Uit de getoonde beelden viel te destilleren dat het  lös hoes, een woonvorm waar mens en dier in één ruimte leefden, als eerste boerderijvorm kan worden aangemerkt.. In  de nok van het zadeldak  kwam een stookgat voor om de rook van het open vuur af te voeren. De eerste typen dateren van ongeveer 1000 na Chr.  Later zijn er scheidingswanden gebouwd tussen de afdeling voor vee en die voor menselijke bewoning. Het open vuur kreeg een soort schoorsteen, die in het begin midden in de kap uitkwam. Later werden ook rookkanalen gebouwd die in het schuine dak uit kwamen.  De kop en achterkanten , de wolfseinden,  waren veelal vlak en van hout gemaakt. Pas in een later stadium werden er schuine einden aan de korte kanten van de daken gemaakt. We spreken dan van een wolfsdak. Ook aan het ontstaan van de “eanskamer”, een bijbouw tegen de bestaande woning, werd aandacht geschonken. Met het toenemen van de behoefte aan meer ruimte voor vee, voeropslag en landbouwwerktuigen, werden er schuren aan de boerderij gebouwd met eenzelfde profiel als het hoofdgebouw, maar met een lager dak.

Ook de “Gevel en Stiepel tekens “werden niet vergeten en de daarbij behorende mythe's werden toegelicht. De verschillen in rijkdom werden door meer of minder rijke ornamenten onderstreept, maar ook de hoeveelheid glas in de ramen was daarin maatgevend. Naast boerderijen kregen ook burger woonvormen de aandacht, o.a de klokgevels in de Hanzesteden, afgekeken van het rijke westen, werden belicht. Dia`s van veerhuizen, korenspiekers, bakspiekers  en eenvoudige boeren erven met bloemen en moestuin, completeerden de architectonische reis.

De conclusie van deze lezing was de boodschap zuinig te zijn met wat er nog is aan oude architectuur. Alles bewaren kan niet, maar als er geen mogelijkheden zijn tot functioneel gebruik, zorg dan in ieder geval voor een exacte weerslag van de gebouwen middels tekeningen en foto`s, voor dat de boel wordt afgebroken.

Tot slot nog de titel van dit artikel : de kleur “ossebloed”, een veelvoorkomende kleur op boerderijen in onze leefomgeving heeft niets van doen met het bloed van ossen maar is tot stand gekomen door ijzeroer, hier veelvoorkomend in de grond, te mengen met biest melk. Of het veel beschermende waarde had voor het houtwerk is twijfelachtig, maar het gaf wel kleur aan de gebouwen.